De persoon Heurnius

Onder constructie

Ouders: Otto Jansz van Heurne en Geertruy Lambertsdochter van Velsen
Geboren: 25 januari 1543, Utrecht – Utrecht
Huwelijk: 4 maart 1567, Utrecht – Utrecht
Huwelijkspartner: Christine Wilemsdochter Beyer
Overlijden: 11 augustus 1601
Begraafplaats: in de St. Pieterskerk te Leiden
Beroep Dokter medicus, filosoof, schepen, hoogleraar, rector magnificus

Kinderen

Ga met de muis over de naam van een kind om meer informatie te krijgen. Over Thomas is er een aparte pagina, volg de link.

Voornamen Geboortedatum Geboorteplaats
Otto 8 september 1577 Utrecht – Utrecht
Johan 1579 Utrecht – Utrecht
Johan 28 november 1881 Leiden – Zuid-Holland
Thomas 26 september 1583 Leiden – Zuid-Holland
Lidia 29 oktober 1585 Leiden – Zuid-Holland
Isaac 7 oktober 1568 Leiden – Zuid-Holland
Abraham 7 oktober 1586 Leiden – Zuid-Holland
Justus 17 november 1587 Leiden – Zuid-Holland
Susanna 10 oktober 1589 Leiden – Zuid-Holland
Margaretha 3 september 1591 Leiden – Zuid-Holland
Isabella 3 september 1593 Leiden – Zuid-Holland

 

Overlijden

Joannes overlijdt op 11 augustus 1611 om vijf uur in de ochtend volgens de volgende aantekening:
,,D. Joannes Heurnius sterff tot Leijden anno 1601, aug. 11 stylo novo, op een Saterdach ’s morgens een quartier nae vijff uren, op het Bagijnhof achter de kerck in het huisch geteyckent met N xxx in de camer beneden daer de drie scuyfraemkens staen.” (Uit: de Nederlandsche Leeuw 1981, pag16, kolom 26)

walnootHij stierf ten gevolge van blaasstenen en wel zes of zeven stuks, daar verschillen de bronnen van mening. De stenen zijn overhandigd aan Otho Heurnius, zijn zoon, die hem opgevolgd heeft als arts. Joannes heeft in zijn opleidingstijd in Parijs enkele verwijderingen van blaasstenen aanschouwd. Blijkbaar heeft hij de symptomen niet (vroeg genoeg) herkend om zelf zo’n behandeling te ondergaan.
In het Anatomisch theater in Leiden hangt een schilderij, dat zeven blaasstenen uitbeeldt, die postuum gevonden werden in het lichaam van Johannes Heurnius, de arts. Ze waren zo groot als een walnoot, grijs van kleur, en elke steen weegt twee lood, tweeënhalf aasje; zodat de zeven stenen samen veertien lood en een half aasje wegen (ongeveer 210 gram).

Joannes wordt begraven in de Sint Pieterskerk in Leiden.
Het grafschrift is in het Latijn en luidt:

Occidit Heurniades, medicorum Bataviae sol,
Quo vivo, semper vivida Hygeia fuit.
Cos quantum Hippocrati, Galeno Pergama debent,
Tantum, magne Heurni, terra Batava tibi
Vertaald:
Heurnius, de zon van de Hollandse artsen, is overleden.
Zolang hij leefde, was Hygieia steeds levend.
Zoveel als Kos aan Hippocrates en Pergamon aan Galenus schuldig waren,
zoveel, grote Heurnius, zijn de Nederlanden u verschuldigd.

Nog datzelfde jaar schrijft één van de leerlingen van Joannes, Jacobus Viverius, een klaagzang over zijn dood. Voor meer informatie, klik hier

Biografie uit 1867

Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk. auteur: A.J. van der Aa. jaar 1867

HEURNE of HEURNIUS, zoon van Otto de Hornes en van Geertruy van Velsen, afstammeling van hetzelfde aanzienlijke geslacht als de beide voorgaanden; voornoemden Otto de Hornes, eenige zoon van Jean de Hornes, in 1479 geboren en in 1524 in den oorlog tegen de Turken gedood, was wijnhandelaar te Utrecht; Geertruida van Velsen, was de dochter van Lambert van Velsen en van Elisabeth de Rijck, en werd den 25 Januarij 1543 te Utrecht geboren.

In zijne jeugd had men weinig verwachting van hem, op zijn tiende jaar toch kon hij naauwelijks lezen, op zijn veertiende kende hij de regelen der spraakkunst nog niet. Spoedig echter herstelde hij dit verzuim, toen hij onder Georgius Macropedius en Arnold Eijckens op de Hieronymiaansche school zijne letteroefeningen voortzette en voleindigde.
Toen hij negentien jaren oud was, zond zijn vader hem naar Leuven, waar hij zich op de wijsbegeerte, en onder Jeremias Triverius, Pieter Breughel, Andreas Balenus en Cornelius Gemma (bij wien hij inwoonde) op de genees- en heelkunst toelegde.

 Kaart van Montmartre uit 1550
Parijs Rue de Montmartre.
Kaart van Truschet en Hoyau uit 1550

Een jaar later bezocht hij Parijs, om de lessen van Louis Duret, geneesheer van Karel IX en Hendrik III, over de geneeskunst, die van Rabus en Charpentier over de wijsbegeerte en van Turnebius en Dorat over de fraaije letteren bij te wonen. Na zulks drie jaren te hebben gedaan, wilde hij Spanje bezoeken. Zijne vrienden raadden hem zulks af en hij reisde met Petrus Forestus, Joh. Duvius, Busenius en Teilingius, naar Italië. Langen tijd hield hij zich te Padua op en bezocht daar de scholen van Jeronimus, Capivaccio, Mariano Stephanelli, Jeronimo Mercurialis, Bernardino Paterno, Jeronimo Fabricio d’Aguapendente en van Melchior Guillandini.
Van daar begaf hij zich in 1571 naar Pavia, waar hij de lessen van Gabriel Cunerius over de anatomie bijwoonde en de doctorale waardigheid verkreeg.

In 1573 te Utrecht wedergekeerd, oefende hij aldaar de geneeskunst uit, en werd geneesheer der graven van Egmond en van den heer van Noircarmes, gouverneur der provincie. Nadat de stad aan de staatsche zijde was overgegaan, stelde hem de prins van Oranje tot schepen aan. Hij nam die betrekking met weerzin aan, wegens de onlusten die toen heerschten, en ontdeed er zich zoo spoedig mogelijk van.

In 1581 werd hij tot gewoon hoogleeraar aan de academie te Leiden beroepen, welker bloei en luister hij, door de voortreffelijkheid van zijn onderwijs en de uitgave van geleerde geschriften, omstreeks twintig jaren achtereen krachtig bevorderde.
Zijne groote vermaardheid was oorzaak, dat ook Willem I en naderhand Mauritszich van zijne hulp als geneesheer bedienden. Hij was medeopsteller van het merkwaardig advys (1583) der geneeskundige faculteit, hetwelk de waterproef ter ontdekking van tooverij in de heksenprocessen afkeurde.

St Pieterskerk LeidenHij overleed den 11 van Oogstmaand des jaars 1601, in den ouderdom van 58 jaren en werd te Leiden in de St. Pieterskerk begraven. Bij Melchior Adam wordt zijn grafschrift gevonden. Dido Richea, Sweertius, Meursius, Freherus en anderen vermelden een ander met eenige Latijnsche dichtregels van dr. Verdoes er onder. Ook vervaardigde D. Heinsius zijn epitaphium. Vroegere en latere schrijvers spreken met lof van hem en van zijne schriften. Stratenus noemde hem ‘Urbis Trajecti decus & Academiae Lugduno-Batavae lumen;’ Lipsius ‘medicus fidus, peritus & quae ei laus propria cautus.’ Bor schrijft: ‘dat hij, behalve zijne geleertheijd, een zeer sachtmoedig, beleeft en vriendelijk man was.’ Beverwijck noemde hem ‘een wereldberoemd man, een doorgeleerd man, doorkneed in de kennis der oudheid, ook om zijne diepe menschenkennis en buitengewone minzaamheid algemeen geacht en bemind.’ Siegenbeek schrijft, ‘dat hij een der eerste eigenlijk gezegde hoogleeraren der geneeskunst was; een man ook in de oude letterkunde meer dan middelmatig bedreven, die niet alleen door zijn onderwijs veel nut stichtte en daardoor voor zich zelven en de hoogeschool grooten roem verwierf; zich onsterfelijk maakte door zijne schriften, die naar het oordeel van deskundigen ook nog, zoo wegens hunnen inhoud, als inzonderheid wegens de zuiverheid en bevalligheid van stijl, daar in heerschende, lof verdient.’ Hij prees er ook, met veel oordeel en ten toon spreiding van groote gemeenzaamheid met dezelve de beoefening der ouden, in aan. In ’t bijzonder worden zijne commentariën over Hippocrates tot de beste in hunne soort gebragt.

Hij huwde Christine Beyer, dochter van Willem Beyer van Boppard, en van Margaretha Leijster, die hem elf kinderen schonk, van welke hem negen overleefden.

 

Naar het menu
Terug naar het schema