Schoolwet van 1878

De schoolwet van 1878

De schoolwet van 1878, tot stand gebracht door het liberale ministerie-Kappeyne van de Coppello, is meer bekend geworden doordat de wet door de confessionele kant gezien werd als een blokkade op de ontplooiing van het bijzonder onderwijs, dan door de daadwerkelijke verbeteringen voor het lager onderwijs. Voor het lager onderwijs had de wet vele goede kanten waaronder een aanzet tot de leerplicht en kleinere klassen.

Vakkenpakket

De belangrijkste wijziging in het verplichte vakkenpakket van de lagere school was dat het vak nuttige handwerken voor meisjes er in opgenomen werd. De onderwijzeres kreeg daarmee een vaste plaats in het lager onderwijs en toen de wet er de voorkeur aan bleek te geven dat onderwijzeressen aan de laagste klassen lesgaven, werd haar positie nog verstevigd. Na 1878 stelde men daarom het liefst onderwijzeressen aan die ook de handwerkakte hadden. Er was ook een bepaling in de wet om ‘voorkeur’ te geven aan vrouwen voor de lagere klassen. Helaas werd dit vaak geïnterpreteerd als ‘uitsluitend’, zodat nog lange tijd vrouwen niet verder kwamen dan die klassen.

Functies

De positie van het hoofd der school en zijn takenpakket wijzigde. Hij kreeg tot taak een leerplan op te stellen, de verdeling in klassen te maken, een regeling te treffen voor schooltijden en vakanties en aan te geven welke boeken voor de verschillende klassen gebruikt zouden worden. De minimum-salarissen werden behoorlijk verhoogd. Kwekelingen konden niet langer als leerkracht functioneren, hulponderwijzers waren voortaan gewoon onderwijzers.

Kleinere klassen

De klassen werden kleiner. Eénmansscholen konden alleen nog bestaan, als er ten hoogste 30 leerlingen waren. Elke 40 leerlingen meer vereiste de aanstelling van een extra onderwijzer. Ook de scholen werden kleiner, massascholen moesten opgeheven worden. De grens lag bij bij 400 leerlingen per school.

Subsidie

Het geld dat voor het onderwijs nodig was konden de gemeenten, zo bleek al snel na de voorgaande wet van 1857, niet opbrengen. Nog stringentere bepalingen – die alleen maar meer geld zouden kosten – konden in 1878 alleen maar zinvol vastgesteld worden, als de gemeenten bijgesprongen werden. De veranderde kijk van de liberalen op de samenleving en de rol van de staat daarin in 1870 maakte het mogelijk dat het rijk weer als subsidiegever optrad. 30% subsidie in de kosten van het openbaar lager onderwijs zou voortaan door het rijk worden gegeven, en in afzonderlijke gevallen kon dit nog meer worden.

Leerplicht

De wet van 1878 is de eerste landelijke wet, die de leerplicht aan de orde stelt. Verbetering van het onderwijs én invoering van de leerplicht stonden hoog in het vaandel van de nieuwe generatie liberalen. In de onderwijswetgeving verscheen: ‘Van bevordering van het schoolbezoek’. Tot dan toe had men zich daar niet zo druk om gemaakt. Van werkelijke invoering van algemene leerplicht was in 1878 nog geen sprake. Al verklaarde minister Kappeyne zich er in theorie voorstander van, in de praktijk zag hij grote bezwaren. De confessionelen zouden er fel tegen zijn, dat aan het ouderrecht getornd kon worden was nog geen algemeen aanvaard uitgangspunt, maar vooral zouden er te weinig scholen en leerkrachten zijn om de stroom van nieuwe, regelmatig schoolgaande kinderen te verwerken.

1900-schoolklas geschilderd door Eduard FrankfortDwang om hun kinderen naar school te sturen werd slechts toegepast op armlastigen. De gemeenten werd de plicht opgelegd de bedeling in te houden van hen, die hun kinderen onterecht de school lieten verzuimen. Voor het overige werden er vooral indirecte maatregelen ingesteld om het schoolgaan te bevorderen.
Deze trend richting leerplicht en daarmee ook wat betere kansen voor de armsten in de maatschappij was in lijn met de tijdsgeest. De zorg om de zwakkere in de zich langzamerhand industrialiserende samenleving deed ook een arbeidswetgeving ontstaan die kinderen in bescherming nam. In het zogenaamde ‘kinderwetje-Van Houten’ uit 1874 werd al arbeid voor kinderen beneden 12 jaren in fabrieken verboden en in de schoolwet van 1878 werd de gemeenten het recht gegeven verbodsbepalingen uit te vaardigen tegen het werken van kinderen beneden de 12 jaren. Door deze algemene verbodsbepaling bevorderde de wetgever tevens het schoolbezoek op het platteland waar kinderarbeid nog gebruikelijk was. Grote verwachtingen had men bovendien van het uitloven van beloningen en eerbewijzen door gemeentebesturen aan kinderen, die trouw de school bezochten.

Bron: Geschiedenis van de school in Nederland(1987)–P.Th.F.M. Boekholt, E.P. de Booy

 

Schema van de Kampvan der Voort
Pagina Petrus van de Kamp
menu
(afgeschermd)