Universiteit van Leiden
In de rol van stadhouder kon Willem van Oranje de eerste universiteit stichten van de Noordelijke Nederlanden. Hij achtte Leiden ‘een bequame plaetse’. Die keuze was waarschijnlijk een beloning voor het succesvolle verzet van de stad tijdens het Spaanse ‘Beleg van Leyden’. Een aantal maanden na het Leids ontzet (3 oktober 1575) in februari 1575, stichtte hij de eerste universiteit in Nederland.
Op de stichtingsoorkonde van de universiteit van 1575 staat nog het zegel van Philips II. De opstandige gewesten maakten zich definitief los van Spanje in het Placcaet van Verlatinghe van 1581. Ze verenigden zich enige jaren later in de Republiek.
Op 8 februari 1575 was het zo ver. Uit een verslag van Orlers (zie rechts) kunnen we opmaken dat er hooggeëerde vertegenwoordigers aanwezig waren. Waar het de vertegenwoordigers uit de medische wereld betreft, resteert van al die namen Gerard de Bont die tot 1581 de enige hoogleraar zou zijn voor de studie medicijnen. Een enkele hoogleraar was ook voldoende want er was niet zo veel belangstelling voor de studie medicijnen. In de eerste jaren waren er nog geen vijf inschrijvingen per jaar. Nu moeten we dat ook in het perspectief zien van het geheel, zo waren er in het jaar 1581 een totaal van 145 studenten aan de universiteit, in 1582 maar ongeveer de helft daarvan, 71, in 1583 waren er 129 studenten. In 1584 en 1585 waren er respectievelijk 96 en 74 inschrijvingen.
In 1581 kreeg Bontius Heurnius als collega. Joannes werd op 20 september 1581 benoemd. Deze benoeming zal een aantal redenen hebben gehad. Joannes hield niet alleen praktijk in Utrecht, hij had ook uitgebreid in diverse landen zijn kennis opgedaan, was bevriend met vooraanstaande personen als Pieter van Foreest en hoorde geheel thuis in het humanistische milieu van Lipsius die in de voorgaande jaren Rector Magnificus was geweest en al vanaf het eerste uur doceerde aan de Universiteit.
Bolwerk van vrijheid
Praesidium libertatis is het motto van de Universiteit Leiden. Dat betekent Bolwerk van de vrijheid. Het motto is ontleend aan de start van de Academia Lugduno-Batava op 8 februari 1575. De protestante universiteit was een bolwerk van vrijheid in het katholieke Europa. In het wapen bovenstaand is het motto te lezen.
Academiegebouw
Het Academiegebouw dateert uit 1516. In dat jaar werd het gewijd als kapel voor het aan het Rapenburg gevestigde dominicanessenklooster. De gevel bestaat uit acht traveeën, voorzien van hoge spitsboogvensters. Het interieur van de kerk ging in 1566 verloren bij de eerste Beeldenstorm, het gebouw zelf werd na het Leidens ontzet in 1574 geconfisqueerd. Sinds 1581 wordt het gebouw gebruikt door de zes jaar daarvoor gestichte universiteit. In 1616 werd het gebouw verbouwd om het geschikter te maken voor de universiteit. Zo werd de kapel opgedeeld in twee verdiepingen, waarbij het Groot en het Klein Auditorium ontstonden. In het Groot Auditorium staat een dubbel spreekgestoelte. Alleen professoren mogen vanaf het bovenste gestoelte spreken.
Hoogleraar
Over het hoogleraarschap en onderricht van Joannes schrijft van der Aa, ietwat streng op onderdelen, net na de helft van de 19e eeuw in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek:
Zijn academische lessen, wier duidelijkheid wordt geprezen, zijn in zijn Opera omnia verzameld en omvatten de geheele geneeskunde dier dagen, behalve de anatomie e.a. hulpwetenschappen. Verder bevatten de Opera nog commentaren op Hippocrates, van wien hij een groot vereerder was, op wiens autoriteit hij zich blijkans op elke bladzijde beroept. Ook Galenus achtte hij hoog, minder gunstig dacht hij over de Arabieren. Zijn werken geven evenwel weinig wat op eigen waarneming berust, en in de kunst van oorspronkelijk en onafhankelijk waarnemen had van H. het blijkbaar niet ver gebracht.
Hierbij moeten we in gedachte houden dat van der Aa dit twee en een halve eeuw na dato schrijft. De vraag is of het helemaal correct is dat Heurnius in zijn werken en onderricht zich nauwelijks beroept op waarneming. We weten dat hij in Utrecht vanaf 1576, als hij terugkeert uit Pavia, tot 1581, zijn start bij de universiteit, praktijk houdt in Utrecht. Ook blijft hij, naast zijn functie als hoogleraar, arts in Leiden en wordt in die hoedanigheid zelfs nog ingeschakeld door Prins Maurits. Hij zal toch bij die uitoefening van de praktijk nauwelijks aan eigen waarneming zijn ontkomen. Bovendien had hij als vriend en ongetwijfeld leermeester en inspirator Pieter van Foreest die zich nu juist wel op waarneming baseerde.
Als we kijken naar Het Noodigh Pest-boeck dat Heurnius in 1601 schrijft, kan het uiteraard zijn dat hij louter uit verhalen van anderen optekent, maar hij geeft beschrijvingen alsof hij die zelf waargenomen heeft. Zie het voorbeeld rechts.
Aan de andere kant is volgens Koehler en Bruyn (Medisch inzichten omtrent hoofdpijn en migraine in Nederland 16e-19e eeuw) De morbis qui in singulis partibus humani capitis insidere consueverunt (over de ziekten die in afzonderlijke delen van het menselijk hoofd voorkomen) van de hand van Heurnius, vooral gebaseerd op de geschriften van Aretaeus een Griekse arts uit de eerste of tweede eeuw na Christus. Ook schrijft Suringar in dezelfde periode als van der Aa:
…Met het onderwijs van Heurnius worden wij daarenboven bekend gemaakt door den inhoud zijner Opera omnia. Deze toch bestaan grootendeels uit zijne bijeengevoegde akademische lessen, zodat zij in dit opzigt eenige overeenkomst hebben met de zoogenaamde Leçons orales van den tegenwoordigen tijd. Dit blijkt bepaaldelijk uit hetgeen de hoogleeraar Paaw, een der meest verdienstelijke leerlingen van Heurnius, dienaangaande gezegd heeft.
Van der Aa zal dus gelijk gehad hebben waar het de eigen waarnemingen van Joannes en het optekenen daarvan aangaat. We hopen maar dat hij er desondanks zijn eigen ervaringen in heeft verwerkt. Mogelijk sloten die aan bij de leer die hij aanhing.
Het aanhangen van Joannes van de ideeën van Hippocrates klinkt logisch. Dit is ook niet verwonderlijk gezien de leermeesters van Johannes (zie hoofdstuk Opleiding).
Suringar schrijft nog meer over het lesgeven van Joannes en ook van de Bont. Het lijkt er op alsof de studenten geen overdadige hoeveelheden leerstof te verwerken kregen en het aantal onderwerpen beperkt was.
…dat Joannes Heurnius des morgens te acht uur, de geneeskundige praktijk overwees, volgens eene eigene handleiding, en dat Gerardus Bontius telkens om den andere dag des namiddags ten twee ure, de Prognostica van Hippocrates en de Phychologie van Fernelius verklaarde. Op die halfjarige Ordo lectionum wordt van de ontleedkunde nog geen melding gemaakt, ook worden er nog geene lessen over de kruidkunde genoemd….
In elke geval bewijst dat authetieke stuk, dat het onderwerp der akademische lessen, door de leden der medische faculteit te geven, op het einde der zestiende eeuw nog zeer beperkt was en geheel den stempel van den toemaligen tijd draagt.
Joannes zal wel een leuke leraar geweest zijn, want Suringar omschrijft hem als zachtmoedig, zijn vakgenoten vertrouwden hem en Justus Lipsius, die door Heurnius behandeld en genezen was, roemde zijn voorzichtigheid.
Rector magnificus
Joannes werd zes keer aangesteld als Rector Magnificus.
1583-1584
1584-1585
1592-1593
1593-1594
1599-1600
1600-1601
Zoals we bovenstaand hebben kunnen lezen, waren er wat mindere jaren bij op de universiteit. Er was maar een beperkt aantal studenten in de twee eerste periodes waarin Joannes als Rector Magnificus fungeerde. Of hij daar enige positieve invloed op had kunnen uitoefenen is niet duidelijk.
De rector magnificus wordt benoemd door de Raad van Toezicht. Promoties aan een universiteit vinden formeel op gezag van de rector magnificus plaats; oraties ter aanvaarding van leerstoelen worden in Nederland ook gericht aan de rector magnificus. Tot ca. 1970 was aan Nederlandse universiteiten de rector magnificus vaak de primus inter pares (eerste onder gelijken).
De eerste rector magnificus in Leiden is Peter Tiara, die de functie had in de periode 1575 – 1576 en 1577 – 1579. Andere voorgangers van Joannes waren: Guilliaume Feuguiéres (1576-1577), Justus Lipsius (1579 – 1581), Cornelis de Groot (1581 – 1582), Gerard Bontius (1582 – 1583).
Bronnen en foto’s: Website van de Universiteit Leiden, ‘De twee eerste hoogleeraars in de geneeskunde te Leiden – G.C.B. Suringar, Wikipedia, Groepsportret met dame – Prof. dr. Willem Otterspeer, Medisch inzichten omtrent hoofdpijn en migraine in Nederland 16e-19e eeuw – Koehler en Bruyn, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek – van der Aa
Naar het menu |
Terug naar het schema |